Persoonlijk voornaamwoord

Les 1
Oefening 4: Persoonlijk voornaamwoord

Personal pronoun

Kies het juiste persoonlijke voornaamwoord.

(Choose the correct personal pronoun.)

  1. Mijn ouders hebben een groot huis. wonen in Amsterdam.

  2. Heb jij broers en zussen? Of ben enig kind?

  3. Hendrik loopt naar zijn werk. werkt vlakbij zijn huis.

  4. 10. Mijn kinderen kijken graag tv. moeten meer bewegen.