Kies het juiste persoonlijke voornaamwoord.
(Choose the correct personal pronoun.)
-
Mijn ouders hebben een groot huis. wonen in Amsterdam.
-
Heb jij broers en zussen? Of ben enig kind?
-
Hendrik loopt naar zijn werk. werkt vlakbij zijn huis.
-
10. Mijn kinderen kijken graag tv. moeten meer bewegen.