Scheidbare werkwoorden; verleden tijd

Les 5
Oefening 4: Scheidbare werkwoorden; verleden tijd

Separable verbs; past tense

Typ het scheidbare werkwoord in de goede vorm in de verleden tijd.
(Type the correct form of the separable verb in the past tense.)

Voorbeeld:
Ik ........ het glas ...... (neerzetten)

Antwoord:
Ik zette het glas neer.

  1. Ik de bananenschil . (weggooien)

  2. Marie haar moeder . (opbellen)

  3. Jan zijn kamer . (opruimen)