Typ het scheidbare werkwoord in de goede vorm in de verleden tijd.
(Type the correct form of the separable verb in the past tense.)
Voorbeeld:
Ik ........ het glas ...... (neerzetten)
Antwoord:
Ik zette het glas neer.
-
Ik de bananenschil . (weggooien)
-
Marie haar moeder . (opbellen)
-
Jan zijn kamer . (opruimen)