Les 4
Basisgrammatica 1:
Zijn en hebben & persoonlijk voornaamwoorden
The verbs 'to be' and 'to have' and the personal pronouns
Zijn (to be) | Tegenwoordige tijd | Vragende vorm |
ik (I) ben | ben ik? | |
jij (you) bent | ben jij? | |
u (you) bent | bent u? | |
hij/zij/het (he/she/it) | is hij/zij/het? | |
wij/jullie/zij (we/you/they) zijn | zijn wij/jullie/zij? |
Hebben (to have) | Tegenwoordige tijd | Vragende vorm |
ik heb | heb ik? | |
jij hebt | heb jij? | |
u heeft/hebt | heeft u? | |
hij/zij/het heeft | heeft hij/zij/het? | |
wij/jullie/zij hebben | hebben wij/jullie/zij? |