Maria wacht op Monique. Ze gaan samen naar de stad.
Maria:
‘Even kijken… Hoe laat is het? Het is twee uur. Waar is Monique? Ik bel haar even.’
Monique:
‘Hoi, met Monique.’
Maria:
‘Hoi Monique, met Maria. Waar ben je?’
Monique:
‘Sorry! Mijn bus is te laat. Ik ben om kwart over twee in de stad. ’
Maria:
‘Geen probleem. Ik wacht op je! ’
Monique:
‘ Tot straks! ’
Maria:
‘ Ha Monique! Leuk je te zien. ’
Monique:
‘ Goeiemiddag. Kom, we lopen snel naar het centrum. ’
Maria:
‘ Wat wil jij doen? Wil je iets drinken? Of wil je iets kopen? ’
Monique:
‘ Ik wil graag een paar dingen kopen op de markt. Appels, peren en noten. ’
Maria:
‘ Goed idee, we gaan naar de markt. Ik wil koffie, sap en wat fruit kopen.
Ik weet ook een leuk café. Daar hebben ze lekkere taartjes. ’
Monique:
‘Mmm, dat klinkt goed. Trouwens, ik heb om half vijf een afspraak. Dan neem ik
de tram. ’
Maria:
‘Dat is prima. Ik ga om kwart voor vijf naar de sportschool. Kijk, daar is de markt! ’