De tegenwoordige tijd van regelmatige werkwoorden

Les 2
Basisgrammatica 2: De tegenwoordige tijd van regelmatige werkwoorden

The present tense of regular verbs

DE TEGENWOORDIGE TIJD VAN REGELMATIGE WERKWOORDEN (The present tense of regular verbs)

 

werken – rennen – praten – reizen – wonen
(to work – to run – to talk – to travel – to live)

Enkelvoud
(singular)
Ik werk ren praat reis woon
Jij/je werkt rent praat reist woont
Hij/zij/het werkt rent praat reist woont

Meervoud
(plural)
Wij werken rennen praten reizen wonen
Jullie werken rennen praten reizen wonen
Zij werken rennen praten reizen wonen

Dus: (So:)

Enkelvoud ‘ik’: infinitief -en (Singular ‘ik’: infinitive -en)
Enkelvoud ‘jij’, en ‘hij/zij/het’: stam + t (Singular ‘jij’, and ‘hij/zij/het’: stem + t)
Meervoud ‘wij’, ‘jullie’ en ‘zij’: infinitief (Plural ‘wij’, ‘jullie’ and ‘zij’: infinitive)